Alphonse Bertillon is een Franse criminoloog, afkomstig uit een familie van geleerden. Zijn vader, een van de stichters van de Société d'Anthropologie, onderscheidt zich door voortreffelijke wetenschappelijk onderzoek. Zijn broer, dr. Jacques Bertillon, is hoofd van de afdeling Statistiek van het departement Seine. Van zijn kant sticht Alphonse Bertillon in 1870 het eerste laboratorium van criminalistiek voor criminele identificatie en vindt de justitiële antropometrie uit. Dit nauwkeurige identificatiesysteem wordt het ‘Bertillon-systeem’ of ‘bertillonnage’ genoemd, en maakt gebruik van de fotografie. Het wordt al snel overgenomen in heel Europa, gevolgd door de Verenigde Staten, en wordt gebruikt tot in 1970. Alphonse Bertillon heeft ook de volgende werken gepubliceerd: ‘Les Races sauvages’, een werk over de moderne gedragsbeschrijving (1883); een werk over de justitiële antropometrie in Parijs (1890); en ‘La Photographie judiciaire’ (1890).
De justitiële antropometrie berust op de identificatie van 14 lichaamsafmetingen (lengte, voeten, handen, neus, oren, enz.) op elk individu. Statistisch gezien is er slechts één kans op 286 miljoen dat men identieke lichaamsafmetingen terugvindt bij een andere persoon. De methode is gebaseerd op een indeling van identificatiefoto’s. De mensen worden eerst ingedeeld in drie categorieën, naargelang hun hoofd groot, van gemiddelde grootte, of klein is, gemeten van het tipje van de neus tot het meest vooruitstekende punt van de boltknobbel op het achterhoofd (inion). Elk van die groepen wordt vervolgens ingedeeld in drie andere groepen, naargelang de breedte van het hoofd groot, van gemiddelde grootte, of klein is. De lengte van de middelvinger levert drie nieuwe groepen in elk van de negen vorige, gevolgd door de lengte van de linkervoet (drie groepen in elk van de zevenentwintig vorige), de elleboogslengte (drie groepen in elk van de eenentachtig vorige), de lengte van de pink (drie groepen in elk van de tweehonderddrieënveertig vorige), de lichaamslengte (drie groepen in elk van de zevenhonderdnegenentwintig vorige), en ten slotte is de omtrek van de armen bepalend voor de laatste groepen. Dankzij dit principe van indeling en onderverdeling kan men het identificatieonderzoek beperken tot slechts een geheel van negen of tien foto’s.
(Naar een tekst van Léopold Beauval).